Pianola Museum

Erfgoed
Aangevraagd: € 120.000
Toegekend: € 0

Inleiding

Stichting het Pianola Museum heeft een collectie klavierinstrumenten in bruikleen die (ook) automatisch bespeeld kunnen worden. De collectie is eigendom van de Stichting Piano Museum. Een beperkt deel ervan is in het museum opgesteld en vertelt het verhaal van de muziekreproductie in de periode 1900-1940, met name van muziek voor de piano en andere klavierinstrumenten, zoals orgel en harmonium. Het museum organiseert rondleidingen waarbij sommige instrumenten voor de museumbezoekers spelend te zien en te horen zijn. Daarnaast organiseert het museum concerten in het pand met gebruikmaking van collectiestukken. 

In de periode 2025-2028 wil het museum de organisatie geleidelijk professionaliseren. Met verruimde openingstijden, meer activiteiten en meer en betere communicatie wil het museum meer en diverser samengesteld publiek bereiken. Als daardoor de inkomsten toenemen, verwacht het museum de professionele staf verder uit te kunnen breiden.

Het museum is van plan verder te werken aan de digitale en online ontsluiting van de collectie en aan online promotie van de museumactiviteiten. Op die manier wil het museum ervoor zorgen dat het wereldwijd meer geïnteresseerden en potentiële bezoekers bereikt.

Het Pianola Museum ontvangt geen vierjarige subsidie 2021-2024 binnen het Kunstenplan.

Voor de periode 2025-2028 vraagt de organisatie bij het AFK een bijdrage van gemiddeld € 120.000 per jaar in het kader van het Kunstenplan.

Artistiek belang

De commissie beoordeelt het artistiek belang als goed.

De commissie is positief over de artistieke eigenheid van het Pianola Museum.  De commissie is van mening dat het museum een bijzondere niche als verzamelgebied heeft. De grote collectie (automatische) piano’s en bijbehorende muziekrollen is volgens de commissie uniek voor Nederland en een van de weinige in zijn soort in de wereld. Bepalend voor de artistieke signatuur vindt de commissie dat de collectie levend wordt gehouden door deze te laten (be)spelen in het museum, in de sfeer van de roaring twenties. Het museum noemt de concerten een wezenlijk onderdeel van de presentatie. De commissie vindt het ook onderscheidend dat in de live-concerten niet alleen de historische muziekpraktijk centraal staat, maar dat daarnaast gezocht wordt naar de symbiose van oude instrumenten met hedendaagse uitvoerders en nieuwe muziek.

Deze signatuur wordt volgens de commissie overtuigend vertaald naar de artistieke activiteiten. De mogelijkheden voor activiteitenprogrammering zijn beperkt omdat het museum klein is. Binnen die beperkingen wil het museum het aantal rondleidingen opvoeren, educatieve activiteiten organiseren voor scholieren en muziekstudenten en per jaar ruim honderd concerten programmeren. Daarbij streeft het museum naar een invulling die past bij het rijke muziekleven van de eerste helft van de twintigste eeuw en die deels aansluit bij het historische karakter van de collectie. Zo mogelijk combineert het de muziek met bijpassende (stomme) films, literatuur en informatieve documentaire programmering. De commissie is van mening dat het museum de collectie op die manier goed in context zet en verlevendigt. Zij verwacht dat de activiteiten daardoor tot de verbeelding spreken. Wel mist zij enige uitwerking in het plan. De aard van de activiteiten is duidelijk omschreven, maar het plan geeft weinig zicht op de inhoudelijke invulling van de programmering en op de makers en/of uitvoerenden die daarin een rol krijgen.

De voorgenomen activiteiten sluiten volgens de commissie goed aan op de artistiekinhoudelijke ervaring van het museum. De organisatie gaat geen wezenlijk nieuwe dingen doen, maar legt de prioriteit bij opschaling en bestendiging van de activiteiten. De commissie vindt dat begrijpelijk gezien het ontwikkelingsstadium van het museum, waarin het afscheid van de grondlegger en drijvende kracht dichterbij komt en professionalisering noodzakelijk wordt.

De commissie is overwegend positief in haar oordeel over de artistieke betekenis van het Pianola Museum voor publiek en stad. De commissie vindt dat het plan duidelijk maakt wat het museum teweeg wil brengen. Het museum wil het publiek laten reizen met een muzikale tijdmachine en bezoekers de tijd laten beleven waarin mensen voor het eerst zonder tussenkomst van live-spelende musici van muziek konden genieten. In en voor de stad wil het museum een speelse en curieuze bijzonderheid zijn te midden van het rijke culturele aanbod. In en voor de Jordaan wil het museum fungeren als ‘huiskamer’ voor met name oudere buurtbewoners.

De commissie is van mening dat het museum de laatste jaren heeft bewezen dat het een aansprekend ‘facetmuseum’ is dat kleur geeft aan de stad en de buurt. Wie het museum binnenstapt, stapt terug in de tijd. Het museum trekt liefhebbers en kenners van dichtbij en veraf, weet passanten aangenaam te verrassen en is voor buurtgenoten een plek om elkaar te ontmoeten en te genieten van muziek die herinneringen oproept. Aangezien het museum met de voorgenomen artistieke activiteiten voortgaat op de ingeslagen weg, verwacht de commissie dat deze opnieuw aansprekend zullen zijn voor het publiek, de stad en de buurt.

Belang voor de stad

De commissie beoordeelt het belang voor de stad als zwak.

De commissie is wat betreft het bereik op enkele onderdelen positief over het plan van het Pianola Museum. Op andere onderdelen heeft zij substantiële kanttekeningen. Het plan bevat volgens de commissie een redelijk duidelijke en onderbouwde visie op het bereik in de stad. 

Het museum is klein en zal nooit veel bezoekers kunnen ontvangen. Binnen de grenzen van gebouw en personele bezetting streeft het museum naar optimalisering van het publieksbereik door een verruiming van de openingstijden, het vergroten van het groepsbezoek in educatief en ander verband, en het ophogen van het aantal concerten. De commissie vindt deze visie op het bereik op zich passend bij de aard en omvang van het museum.

De commissie is van mening dat het plan bestaande en nieuwe doelgroepen en de bijbehorende activiteiten weliswaar beschrijft, maar op een zeer generiek niveau.  Primaire doelgroepen zijn bijvoorbeeld muziekliefhebbers – voor wie de concerten geschikt zijn – en muziekkenners wereldwijd – voor wie de website met informatie over de collectie interessant is. Dat zijn zeer breed geformuleerde doelgroepen. Het museum verwoordt ook de ambitie om nieuwe doelgroepen te bereiken. Voor jongeren heeft het ‘vintage-concerten’ voor ogen. Voor kinderen wil het museum educatieactiviteiten en kinderconcerten organiseren. De commissie stelt vast dat het museum al langer ervaring heeft met concerten voor jongeren, ouderen en kinderen. Ouderen komen volgens het museum vooral af op de koffieconcerten. Daarnaast noemt het plan nog Stadspashouders, ‘mensen met een specifieke achtergrond’ en passanten. Het museum onderbouwt niet expliciet waarom het voor deze doelgroepen kiest. De commissie heeft de indruk dat de organisatie ook wat betreft de doelgroepen voortgaat op de ingeslagen weg. Zij is van mening dat het plan weinig blijk geeft van kennis van of inzicht in de doelgroepen. Als het gaat over bijvoorbeeld kinderen en educatie, ontbreekt een specificatie van leeftijd en soort onderwijs. Over jongeren stelt het museum in het plan zonder onderbouwing dat vintage razend populair is bij jongeren ‘van alle leeftijden’. 

Het museum gaat uit van drieënzestig procent groei van het aantal bezoekers tussen 2025 en 2028. De commissie vindt dat erg optimistisch. Het museum verruimt de openingstijden met drieëndertig procent, van drie naar vier dagen in de week. Dat betekent dat een groot deel van het extra bezoek uit andersoortige programmering moet komen. Het plan geeft volgens de commissie nauwelijks inzicht in de aard, inhoud en omvang van de programmering in relatie tot die prognose en in relatie tot de doelgroepen. Over educatie bevat het plan vooral wensen en geen concrete voornemens. De commissie kan, gelet op het voorgaande, dan ook niet goed beoordelen of de aard en omvang van de activiteiten aansluiten op die van de doelgroepen.

De aanpak die het museum denkt te hanteren om het beoogde bereik te realiseren, voorziet in een bescheiden mix van media en middelen, zoals diverse sociale media, een nieuwsbrief en de eigen website die pas is vernieuwd. Voor een klein museum vindt de commissie dit realistisch en passend, al merkt zij op dat het beheer van een website in negen talen hoog gegrepen is en zijn doel waarschijnlijk voorbijschiet.

Het Pianola Museum geeft aan dat geen van de activiteiten plaatsvinden in de stadsdelen Nieuw-West, Noord of Zuidoost. Op basis daarvan stelt de commissie vast dat de activiteiten van dit museum niet bijdragen aan de spreiding van het culturele aanbod in deze stadsdelen. De commissie realiseert zich dat dit voor een klein vrijwilligersmuseum ook veel gevraagd is. 

Diversiteit & inclusie

De commissie beoordeelt de diversiteit en inclusie als zwak.

De commissie ziet in het plan nauwelijks een visie en doelstellingen op het gebied van diversiteit en inclusie. Het Pianola Museum zegt vanuit de eigen niche-positie een bijdrage te willen leveren aan een divers en inclusief aanbod en bereik, al kan die vanwege de beperkingen van budget en mensen niet anders dan bescheiden zijn. De commissie vindt dit een realistische stellingname. Zij is echter ook van mening dat het museum op dit punt te weinig keuzes maakt, terwijl die gezien de beperkte mogelijkheden van het museum juist zo nodig zijn. Zo geeft het plan geen duidelijkheid over de precieze invulling die het wil geven aan diversiteit. Verspreid in het plan staan losse opmerkingen over bijvoorbeeld de verbetering van de toegankelijkheid voor mensen met een beperking, educatie in achterstandswijken en over culturele diversiteit. De commissie kan daar echter niet uit opmaken of het museum op een of meer specifieke groepen wil focussen en wat het precies wil bereiken in of voor die groepen. De commissie mist ook reflectie op dat wat het museum op het gebied van diversiteit en inclusie al gedaan en bereikt heeft. 

De commissie ziet in het ondernemingsplan wel enkele aanzetten tot een aanpak voor een divers en inclusief aanbod, bereik en organisatie, maar constateert dat de uitwerking ontbreekt. Het museum slaagt er volgens de commissie niet in om goede ideeën om te zetten in concrete en overtuigende plannen; het ondernemingsplan heeft op dit punt geen focus en richting. Volgens de commissie is de personele uitbreiding een uitgelezen kans om aan diversiteit te werken. Dat zou ook met het oog op een diverser publieksbereik een goede eerste stap kunnen zijn. De commissie constateert echter dat het museum in het plan geen uitspraken doet over inclusief werven, ook niet als het gaat om het bestuur. Interessant vindt de commissie de gedachte om ambassadeurs in te zetten om een brug te slaan tussen het museum en de vele culturen die Amsterdam rijk is. De commissie vindt de goede relatie die het museum zegt te hebben met zangeres Karsu in dat verband interessant; zij zou een goede ambassadeur kunnen zijn. Het museum geeft zelf aan dat de collectie muziekrollen een zeer divers repertoire beslaat. Dat kan volgens de commissie een sterk uitgangspunt zijn voor bijvoorbeeld een concertprogrammering die gericht is op cultureel diverse doelgroepen. Het plan vermeldt echter alleen dat het mogelijk moet zijn om evenementen te ontwikkelen voor ‘mensen met een specifieke achtergrond’. 

Uitvoerbaarheid

De commissie beoordeelt de uitvoerbaarheid als zwak.

De commissie vindt dat uit het plan een voldoende overtuigende visie op de bedrijfsvoering spreekt. Zij constateert dat deze voortkomt uit het besef dat de afhankelijkheid van de kennis en inzet van de oprichter gezien diens leeftijd problematisch is. De toekomst van het museum vraagt om verandering van die situatie. Het museum wil de symbiose tussen collectie, presentatie en muziekpodium consolideren en op elk van deze terreinen de professionalisering doorzetten waarmee het in de periode 2021-2022 is gestart. Het is de bedoeling om een betaalde formatie van in eerste instantie 2,2 fte op te bouwen en een projectmatige werkwijze te hanteren. Als het museum er op die manier in slaagt meer inkomsten te verwerven, wil men de formatie met nog 0,4 fte uitbreiden. De commissie vindt dit op zichzelf een duidelijke richting, die vergelijkbaar is met vier jaar geleden. Hoewel het museum toen geen vierjarige subsidie kreeg, stelde het AFK wel geld beschikbaar voor de professionalisering. Daarmee is volgens het ondernemingsplan vooral het collectiebeheer verbeterd. Verdere reflectie op de resultaten van deze investeringen en de eerste ervaringen met het werken met professionele krachten ontbreken echter volgens de commissie. Daardoor kan zij niet beoordelen of de visie voor de komende jaren daaruit logisch voortvloeit. 

In algemene zin denkt de commissie dat het altijd moeilijk is om een leider die de personificatie van een museum is te vervangen. De betrokkenheid van de vertrekkende kracht is in dat geval cruciaal vanwege de overdracht van kennis en ervaring. Tegelijkertijd moeten nieuwe mensen de kans hebben om hun eigen keuzes te maken. Dat vraagt om een duidelijke verandervisie van het bestuur. De commissie ziet die in het plan niet terug. Het lastige in dit geval vindt zij dat de sturende kracht van het museum ook lid is van het bestuur. Op dit governanceaspect, dat juist in dit stadium zo belangrijk is, gaat het plan niet in. 

In de aanvraag ziet de commissie dat het aangevraagde subsidiebedrag erop gericht is de medewerkers een eerlijk salaris te kunnen betalen conform de Museum cao. Artiesten ontvangen zoveel mogelijk een passende vergoeding. De commissie waardeert het zeer dat het museum aandacht heeft voor fair pay terwijl het zelf financieel voor grote uitdagingen staat.

Het museum beschrijft als grootste risico dat de kunstenplansubsidie niet wordt toegekend en er geen geld is om betaalde krachten aan te nemen. In dat geval kan de oprichter zijn taken en kennis niet overdragen en komt de toekomst van collectie en museum in gevaar. Hoe het museum dit risico denkt te beheersen, ziet de commissie in het plan niet terug.

De commissie vindt het plan niet realistisch en uitvoerbaar. Zij leidt eruit af dat de voorgenomen opbouw van de organisatie primair gericht is op de operationele kant van het museum. Voor de professionele kracht die de grootste aanstelling krijgt en de spil moet vormen, is het profiel van huismeester en gastheer- of vrouw voorzien. De commissie denkt dat het profiel van een zakelijk leider passender zou zijn, aangezien de professionalisering nog vorm moet krijgen en het verwerven van inkomsten en fondsen hoge prioriteit moet hebben om de toekomst van het museum te kunnen veiligstellen.

De begroting acht de commissie niet realistisch. Deze gaat uit van zestig procent groei van de eigen inkomsten, bestaande uit entreegelden, overige inkomsten (museumcafé, zaalhuur, verkoop van cd’s) en uit bijdragen uit private middelen. De commissie ziet dat deze prognose gelijk opgaat met de verwachte publieksgroei, die zij zoals eerder gezegd niet realistisch vindt. Zij vindt ook de verwachting niet reëel dat alle componenten van de eigen inkomsten in hetzelfde tempo meestijgen als het bezoekersaantal. In de begroting gaat het museum daar wel van uit. Educatie moet volgens het museum een van de groeisegmenten zijn. De commissie stelt vast dat voor alle musea geldt dat educatiebezoek financieel relatief weinig oplevert. Bovendien besteedt lang niet elke bezoeker geld aan een drankje of cd. Al met al denkt zij daarom dat de begrote stijging van de publieksinkomsten niet haalbaar is.

De financieringsmix ziet er volgens de commissie redelijk gevarieerd uit. De AFKsubsidie bedraagt in 2025 achtenvijftig procent van de totale baten en neemt af naar eenenvijftig procent in 2028. Omdat de commissie de begrote toename van de eigen inkomsten niet realistisch vindt, zoals hierboven is beargumenteerd, denkt zij echter dat deze financieringsmix niet haalbaar zal zijn.

De commissie constateert dat de balans en de vermogenspositie van het museum niet optimaal is. In de huidige situatie is dat niet per se problematisch: de commissie constateert met bewondering dat het museum het de afgelopen jaren steeds gered heeft met weinig middelen en armslag. Nu het museum met betaalde krachten gaat werken en daarmee meer (vaste) financiële verplichtingen op zich neemt, is volgens de commissie een grotere draagkracht nodig met het oog op de continuïteit. 

Conclusie

De commissie adviseert de aanvraag van Stichting Pianola Museum niet te honoreren omdat deze 10 of minder punten heeft behaald.  

De aanvraag is beoordeeld binnen de adviescommissie Erfgoed.