Museum Tot Zover
Inleiding
Stichting Nederlands Uitvaartmuseum is de rechtspersoon achter Museum Tot Zover, dat sterfelijkheid, rouw en troost bespreekbaar wil maken. Museum Tot Zover biedt kennis en culturele initiatieven rondom de dood en biedt een plek voor informatie, troost en reflectie. Ook wil het museum een podium bieden aan creatieven die, vaak vanuit een persoonlijke ervaring, iets maken waar anderen zich in kunnen herkennen en zich door kunnen laten inspireren.
De voorgenomen programmering is verdeeld in drie hoofdlijnen: de praktische omgang met de dood, de verbeelding van de dood en het denken over de dood. Museum Tot Zover wil de vaste presentatie actualiseren en daarnaast tentoonstellingen realiseren over uiteenlopende onderwerpen zoals tattoos, babysterfte en de Marron doodscultuur. Educatie heeft een prominente plek in het plan. Het aanbod voor studenten van mboopleidingen Zorg & Welzijn zal worden versterkt. Daarnaast wil het museum aanbod voor pabo’s ontwikkelen, investeren in publieksbegeleiding voor families met kinderen en actief deelnemen aan cultuureducatieve projecten van derden. Partners zijn onder andere het Humanistisch Verbond en het Netwerk Palliatieve Zorg.
Museum Tot Zover ontvangt een vierjarige subsidie 2021-2024 binnen het Kunstenplan van € 156.953 per jaar.
Voor de periode 2025-2028 vraagt de organisatie bij het AFK een bijdrage van gemiddeld € 200.000 per jaar in het kader van het Kunstenplan.
Artistiek belang
De commissie beoordeelt het artistiek belang als zeer goed.
De commissie is zeer positief over de artistieke eigenheid van Museum Tot Zover. De herkenbaarheid van de signatuur van het museum is volgens de commissie gelegen in de gerichtheid op het leven met de dood en op de dood als aanjager van vitaliteit. Zij constateert dat het museum zijn thematiek altijd met grote openheid en met een mix van ernst en lichtheid benadert. Daarbij combineert het museum in zijn activiteiten de culturele invalshoek op een vaak verrassende manier met andere disciplines. In eerdere exposities, waaronder Kwaadaardig Mooi (2022), werkte het museum samen met de zorg. Deze samenwerking bleek vruchtbaar omdat die de dood en het leven meer met elkaar in verband brengt. Het ondernemingsplan reflecteert op dit succes en legt uit dat dit reden is om meer te gaan werken op het snijvlak van kunst en zorg. Het museum wil aansluiten bij de behoefte van de mens om grip te krijgen op levensvragen die urgent zijn zodra de dood aanklopt. Dat leidt volgens het museum tot een accentverschuiving van hedendaagse kunst naar documentaire fotografie. Daarmee wil het museum verhalen vertellen waarin bezoekers zich kunnen herkennen. Deze onderbouwde ontwikkeling sluit volgens de commissie goed aan op de artistiekinhoudelijke ervaring van het museum. De commissie ziet de link met de zorg terug in bijvoorbeeld de wisseltentoonstellingen over babysterfte en het sterfbed. De gerichtheid op het leven met de dood blijkt volgens haar mooi uit de voorgenomen tentoonstellingen over tattoos als onderdeel van het moderne rouwritueel. Met de expositie over de Marron doodscultuur blijft het museum volgens de commissie trouw aan de eerder ingezette koers van cultureel divers programmeren. De thematiek van de tentoonstellingen spreekt volgens de commissie tot de verbeelding door de variatie in thema’s en de multidisciplinaire uitwerking daarvan. Zo is het museum van plan om een erfgoedtentoonstelling van achttiende- en negentiende-eeuwse beelden van de dodendans te combineren met een randprogramma waarin Disney samengaat met moderne filmkunst van Anne Imhof en livedans van jonge makers zoals Perry Gits.
De commissie is volledig overtuigd van de artistieke betekenis van het museum voor het publiek, voor de buurt en voor de stad. Impact staat centraal in het ondernemingsplan. De commissie vindt dat het museum duidelijk en overtuigend beschrijft wat het bij zijn publiek teweeg wil brengen: het wil bezoekers inspireren en raken, laten praten over de dood, troost en kennis bieden en aanzetten tot reflectie. Voor de buurt en de stad wil het museum een plek van rust, verdieping en ontmoeting zijn. Het museum stelt dat er in tijden van rouw en verdriet snel begrip voor elkaar ontstaat en dat dat verbindende effect belangrijk is voor de stad.
Op basis van het plan heeft de commissie er vertrouwen in dat de artistieke activiteiten aansprekend zullen zijn voor en aansluiting zullen vinden bij het beoogde publiek, de buurt en de stad. Zij denkt dat het museum voor zowel het publiek als de stad en de buurt genoeg te bieden heeft, dankzij de gevarieerde thema’s, de multidisciplinaire uitwerking ervan en de aandacht voor interactie en participatie. De commissie verwacht dat de vaste presentatie aansprekender zal worden als deze, zoals het plan beschrijft, wordt geactualiseerd en een interactiever karakter krijgt. Met het oog op de artistieke betekenis voor de stad en de buurt vindt de commissie het waardevol dat het museum aansluit bij het materieel en immaterieel erfgoed van de vele culturele gemeenschappen die de stad rijk is. Het museum voegt daarmee extra betekenislagen toe aan de geschiedenis van de Oosterbegraafplaats als belangrijke plek in de buurt.
Belang voor de stad
De commissie beoordeelt het belang voor de stad als voldoende.
De commissie is van mening dat de visie van Museum Tot Zover over het bereik in de stad duidelijk en overtuigend is. Die bestaat erin dat het museum wil durven kiezen voor specifieke doelgroepen per activiteit en niet bang wil zijn om andere doelgroepen niet te bereiken. De commissie vindt dat het museum goed in beeld heeft wat zijn doelgroepen zijn en hoe deze zich verhouden tot de verschillende soorten activiteiten. Zo denkt het museum voor de doelgroep zingevers alleen al door de locatie een plek voor rust en reflectie te zijn en door de programmering duiding en troost te bieden. Voor professionals uit de uitvaartbranche en de (rouw)zorg zijn vooral de kennisproducten en -evenementen interessant. De programmering voorziet ook in kleinschalige presentaties voor een specifieke doelgroep en eens per twee jaar in een laagdrempelige thematentoonstelling voor een bredere doelgroep. Het museum streeft naar interactie en participatie om het publiek te activeren en te engageren. Scholen vormen voor het museum ook een belangrijke doelgroep; in het primair onderwijs bereikt het museum naar eigen zeggen duizenden leerlingen met een digitaal lespakket. De doelgroepen zijn volgens de commissie niet wezenlijk veranderd ten opzichte van voorgaande jaren. Dat geeft het vertrouwen dat het museum deze vanuit haar ervaring goed kent en de groepen zal weten te bereiken. Wel is er sprake van een lichte accentverschuiving in de doelgroep naar (aankomende) professionals in de zorg. Deze keuze vloeit volgens de commissie logisch voort uit de aangescherpte artistieke signatuur.
De commissie is van mening dat het plan voorziet in een passende, zij het beperkte en weinig verrassende, marketing- en communicatiemix. Het museum combineert sociale media, digitale nieuwsbrieven, free publicity en redactionele content. Het museum beschikt over een brede waaier aan samenwerkingspartners in zorg, cultuur, onderwijs en uitvaartbranche. Ook dat kan volgens de commissie bijdragen aan een goed bereik. De commissie denkt daarnaast dat het positief is dat het museum zich nadrukkelijker als kenniscentrum gaat manifesteren en dat de vaste presentatie geactualiseerd en interactiever gemaakt wordt. Zij denkt dat deze aanpak, samen met de regelmatig wisselende tentoonstellingen, bevorderlijk kan zijn voor herhaalbezoek.
De commissie stelt op basis van het ondernemingsplan vast dat Museum Tot Zover een geringe bijdrage levert aan de spreiding van het cultuuraanbod en het publieksbereik in Noord, Nieuw-West en Zuidoost. Het museum geeft in het aanvraagformulier aan dat vijf procent van de activiteiten en het bereik in Zuidoost plaatsvindt. De commissie vindt daarvoor niet genoeg onderbouwing in het ondernemingsplan. Het plan is volgens de commissie alleen vrij concreet wat betreft het voornemen om in en met het Bijlmer Parktheater een voorstelling te programmeren met de Tafel van Vijf en Perry Gits. Deze voorstelling zal plaatsvinden in het kader van de tentoonstelling over de dodendans. In het ondernemingsplan wordt ook gesproken over reizende pop-up-exposities, maar dit voornemen is volgens de commissie niet uitgewerkt. Enkele meegestuurde intentieverklaringen, bijvoorbeeld van het Netwerk Palliatieve Zorg Amsterdam-Diemen, spreken wel over mogelijke projecten buiten het museum. Hoewel de commissie hier waardering voor heeft, stelt zij vast dat deze voornemens nog niet concreet zijn en dat er geen specifieke locaties genoemd worden.
Diversiteit & inclusie
De commissie beoordeelt de diversiteit en inclusie als voldoende.
De commissie is van oordeel dat de visie van Museum Tot Zover op het gebied van diversiteit en inclusie deels overtuigend is. Het museum werkt vanuit het bewustzijn dat het onderwerp van het museum een zorgvuldige en veilige omgang met sterke emoties vereist. Dat impliceert volgens het museum ‘een inclusieve houding in alles wat we doen’. De commissie (h)erkent die sensitieve houding. Diversiteit en inclusie zit volgens de commissie dan ook verweven in het hele plan. Zij vindt echter dat het onderwerp niet op alle punten even goed en expliciet uit de verf komt. De commissie heeft veel waardering voor het feit dat het museum al jaren een bijna vanzelfsprekend diverse programmering heeft, met een accent op de culturele dimensie van diversiteit. De vaste opstelling besteedt aandacht aan de religieuze stervensrituelen van zeven religies en bevat interviews over de dood met Amsterdammers uit verschillende herkomstlanden. De commissie ziet in de voorgenomen programmering dat de aandacht opnieuw primair uitgaat naar culturele diversiteit. Het museum onderbouwt dit door te stellen dat de omgang met de dood, stervensrituelen en rouw vaak sterk bepaald wordt door cultuur en religie. De commissie vindt deze keuze daarom goed te begrijpen en passend gezien de ervaring van het museum.
Het ondernemingsplan reflecteert volgens de commissie niet op de voornemens uit de vorige periode en de daarop behaalde resultaten, zoals het plan om met Ghanese en Surinaamse gemeenschappen tentoonstellingen over hun doodsculturen te maken. Deze voornemens ziet de commissie ook niet meer terug in het nieuwe ondernemingsplan. Daarnaast ontbreekt het volgens de commissie aan concrete doelstellingen. Deze zijn er alleen wat betreft de samenstelling van het bestuur en de Raad van Advies. Het museum wil zorgen dat daar in 2025 respectievelijk een en twee leden van niet-westerse afkomst deel van uit maken.
De commissie vindt dat het ondernemingsplan op onderdelen een overtuigende aanpak bevat om aanbod, bereik en organisatie diverser en inclusiever te maken. Wat betreft de programmering en de daarbij te betrekken partners acht zij de voornemens concreet en realistisch. Voor de tentoonstelling over de doodscultuur van de Marrons gaat het museum samenwerken met de Surinaamse kunstenaar Marcel Pinas. Choreograaf en danser Perry Gits en het Bijlmer Parktheater zijn beoogde partners voor de randprogrammering bij de tentoonstelling over de dodendansen. De ZuidAfrikaanse fotograaf Lebohang Kganye zal een bijdrage leveren aan de tentoonstelling over de modebewuste dood.
Het museum zegt te verwachten dat de diversiteit in de programmering en de partnerschappen ook zullen zorgen voor een divers publiek. De organisatie wil proberen daar met de keuze van de marketingkanalen en de inhoud van de content ook op aan te sturen. De commissie is van mening dat dit een erg beperkte aanpak is. Zij heeft daar wel begrip voor, omdat Tot Zover een klein museum is met een beperkte bezetting op marketing en communicatie.
Op personeelsgebied zegt het museum structureel werkplekken te bieden voor mensen met afstand tot de arbeidsmarkt, mensen met beperkingen en mensen in een re-integratietraject. Het bestuur en het vaste personeelsbestand zijn volgens het museum in beperkte mate divers samengesteld. Het plan geeft aan dat er voor alle vacatures in 2022 inclusief geworven is maar dat dit geen resultaat heeft gehad. Niettemin wil het museum zich hiervoor blijven inzetten. De commissie is van mening dat dit een goed uitgangspunt is, maar ziet in het plan niet welke aanpak het museum daarbij denkt te hanteren. Er is sprake van trainingen om het team bewuster te maken, maar ook dit punt krijgt volgens de commissie geen concrete uitwerking.
Uitvoerbaarheid
De commissie beoordeelt de uitvoerbaarheid als goed.
De commissie vindt dat het plan van Museum Tot Zover een overtuigende visie bevat op de bedrijfsvoering. De commissie stelt vast dat het museum onverbloemd beschrijft welke problemen er geweest zijn in de bedrijfsvoering. Zij vindt dat de organisatie daar zeer goed op reflecteert. Door ontwikkelingen in de uitvaartbranche haakten enkele sponsors af, waardoor de inkomsten sterk daalden. De werkrelatie met de Nieuwe Ooster verslechterde. Ten slotte begon ook het kleine vaste team te kraken door structurele overbelasting. De commissie is van mening dat de eerste twee problemen daadkrachtig zijn opgelost. Het museum wist een bijdrage van 200.000 euro per jaar van het Vaillantfonds te krijgen om de educatie- en kenniscentrumfunctie te versterken in de periode 2024-2027, met een mogelijkheid van twee jaar verlenging. Voorwaarde is dat de donatie niet in de plaats mag komen van andere inkomsten, maar een verruiming moet zijn van het huidige budget. Daarmee hangt er voor het museum veel af van de beslissing van het AFK.
De visie is gericht op het versterken van het museum door het oplossen van de overbelasting. Het voornemen is om het huidige team van circa 3,5 fte uit te breiden met een zakelijk leider en medewerkers op educatie, collectie en sociale media en website; in totaal zo’n 2,4 fte. Daarmee denkt het museum een sociaal veiliger organisatie te worden en de doelstellingen ten aanzien van de programmering, het (digitale) publieksbereik en de publieksbeleving te behalen. De commissie is van mening dat dit de visie is die nodig is om het museum een gezonde toekomst te geven. De verbinding met de zorg versterkt volgens de commissie de maatschappelijke inbedding. Het ondernemingsplan benoemt als risico onder andere de grote afhankelijkheid van sponsors, maar stelt dat dit beperkt is omdat het om meerdere bedrijven gaat. De commissie vindt het goed dat het museum dit risico in beeld heeft. De commissie signaleert dat in het bestuur van het museum ook bedrijfsdonateurs zitten. Zij vindt dat het museum goed uitlegt waarom het in dezen afwijkt van de Code Cultural Governance. Er is, zoals het museum het uitdrukt, sprake van ‘gewenste belangenvermenging’, aangezien de uitvaartbranche een dragende pijler van het museum is. De commissie vindt het nodig dat het museum maatregelen treft en/of afspraken heeft om te zorgen dat de belangenvermenging begrensd blijft tot wat wenselijk is. Zij vindt dat het plan op dit punt duidelijkheid zou moeten geven, aangezien de Code op dit punt uitgaat van het principe ‘pas toe of leg uit’.
De commissie acht het plan voor 2025-2028 realistisch en uitvoerbaar. Zij stelt vast dat het museum een gezonde balanspositie heeft en dat het eigen vermogen passend is in relatie tot de begrotingsomvang. De geplande personele uitbreiding geeft het museum volgens de commissie de extra slagkracht die nodig is voor de voorgenomen verhoging van het activiteitenniveau. De commissie is van mening dat voor dat laatste goede resultaten op fondsenwerving noodzakelijk zijn. Zij ziet in de begroting dat de ontwikkeling van het activiteitenniveau (+210%) gepaard gaat met slechts tien procent stijging van de activiteitenlasten, terwijl de beheerslasten bijna verdubbelen. De toelichting op de begroting verklaart die onbalans: noch projectkosten noch projectfinanciering zijn in deze begroting opgenomen en projecten gaan niet door als daarvoor geen financiering wordt gevonden. Omdat het museum doorgaans zeer succesvol is bij het binnenhalen van projectfinanciering, verwacht de commissie dat dat ook nu weer het geval zal zijn. De komst van een zakelijk leider die de werving van fondsen en het relatiebeheer met nieuwe partnerorganisaties in het zorgdomein op zich kan nemen, sterkt de commissie in dit vertrouwen. Zij merkt hierbij wel op dat de begroting inzicht hoort te geven in de complete begroting en in de gehele dekking van het ondernemingsplan, omdat de haalbaarheid van het plan als geheel beoordeeld moet kunnen worden.
De commissie vindt de begroting conservatief als het gaat om de publieksinkomsten. Terwijl het museum verwacht in 2028 zo’n dertig procent meer fysieke bezoekers zal trekken dan in 2025, liggen de geraamde publieksinkomsten gedurende de hele planperiode onder de realisatie van 2022 en 2023. Dat betekent volgens de commissie dat hier enige ruimte zit om eventuele tegenvallers op te vangen. Omdat het om kleine aantallen gaat, is deze ruimte wel beperkt. De commissie merkt op dat het percentage publieksinkomsten laag is. Voor een volledig gezonde financieringsmix is een hoger percentage volgens de commissie wenselijk.
Conclusie
Alles overziend is de commissie van mening dat de aanvraag van Museum Tot Zover in principe volledig subsidiabel is. Het budget voor erfgoed is echter niet toereikend om alle subsidiabele aanvragen te honoreren. De commissie heeft zich daarom genoodzaakt gezien om op de subsidiehoogte van alle aanvragen die veertien punten of meer hebben gescoord, waaronder die van Museum Tot Zover, vier procent korting toe te passen om al deze aanvragen te kunnen honoreren. In de inleiding wordt deze keuze nader toegelicht.
De commissie adviseert op grond van bovenstaande overwegingen de aanvraag van Museum Tot Zover gedeeltelijk te honoreren met het bedrag van € 192.000 per jaar.
De aanvraag is beoordeeld binnen de adviescommissie Erfgoed.